Het legomannetje en de wereld

Het lego mannetje stond in de vensterbank,
Hij keek vredig uit het raam.
Maar na een aantal dagen,
Wilde hij daar vandaan.

Hij bewoog langzaam zijn benen,
En draaide zijn hoofd.
Al snel ontdekte hij
Dat hij nooit in zichzelf had geloofd.

Hij bleek meer te kunnen dan hij dacht,
Kinderen waren daarbij overbodig.
Hij kon alles zelf,
Enkel vertrouwen had hij nodig.

Hij zette een stap,
En dacht toen diep na.
Want als je gaat lopen,
Loop je je gedachten achterna.

Hij dacht aan wat hij wilde,
Wat verlangde hij echt?
Wat wilde hij bereiken?
Dat was niet makkelijk gezegd.

Dus voor hij ging lopen,
Stond hij een tijdje stil.
Hoewel hij dat al zo lang had gedaan,
Dacht hij nu pas na over zijn wil.

Hij dacht aan vroeger,
Over wat hij had meegemaakt.
Over wat hij had bereikt,
En wat deze gedachten had veroorzaakt.

Voor dat hij al zijn vragen had beantwoord,
Gingen er dagen voorbij.
Sommige vragen bleven onbeantwoord,
En hield hij aan zijn zij.

Hij zou bewust gaan handelen,
Maar makkelijk is dat niet.
Want weten wat je wilt,
Is moeilijker dan je overziet.

Uiteindelijk begon hij te lopen,
Stap voor stap ging hij voort.
Heen en weer over de vensterbank,
Vervolgens gleed hij naar beneden langs het gordijnkoord.

Gedurende die lange tijd op de vensterbank,
Had hij veel van buiten gezien.
Nu wilde hij wel weten hoe het daar was,
en wat hij zou beleven bovendien.

Hij zetten zijn voeten op de grond,
En stapvoette door het huis.
Dit vergte veel concentratie,
Vergelijkbaar met het bouwen van een kaartenhuis.

Hij kon zijn knieën niet buigen,
Het ging van hop hop hop.
Gelukkig had hij handen,
En ving zijn eigen val steeds op.

Hij genoot van de wereld die voor zijn ogen ontwaakte,
Ja, een wereld ging voor hem open.
Hij genoot van alles wat hij zag,
Maar nog het meest van het lopen.

Hij hinkte voort,
Hij zag, rook en voelde.
Toen kwam hij de deur,
Waar het al aardig afkoelde.

Hij pakte een draaidje,
Dat voor zijn gezicht viel.
Hij wikkelde het om zijn nek,
Als een sjaal, heel subtiel.

Door het kattenluik klom hij naar buiten,
En plofte boem in de sneeuw.
De wereld was wit voor zijn ogen,
En hoorde enkel een meeuw.

Het geluid wilde hij achterna,
En spitste zijn oren.
Hij baande zich door de sneeuw,
Hij voelde zich herboren.

Niks was vervelend,
Hij ervoer geen tegenslagen.
Er kwam van alles op zijn pad,
Alles kon hij verdagen.

Hij had geleerd dat hij blij moest zijn,
Tevreden met wat hij had.
Ondanks alles wat hij meemaakte,
Bleef hij op het goede pad.

Altijd dacht hij aan zijn droom,
Aan zijn verlangens en zijn wil.
Zo verkende hij de wereld,
Door een heel nieuwe bril.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Waarom ik Amerikanen niet begrijp en ik niet in Amerika zou kunnen wonen

Koeien op de weg, alledaagse begroetingen en duurzame keuzes